Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen datzelve jaar voleind was, zo kwamen zij tot hem in [20]het tweede jaar, en zeiden tot hem: Wij zullen het voor mijn heer niet verbergen, alzo het geld verdaan is, en de bezitting der beesten [gekomen] [21]aan mijn heer, zo is er niets anders overgebleven [22]voor het aangezichts mijns heren, dan ons lichaam en ons land. 20. Niet van den honger, maar het tweede jaar na het voorgaande, waarin zij hun beesten voor koren verwisseld hadden. Dit tweede jaar was het zevende van den duren tijd. 21. Te weten, mits hem hetzelve voor koren over te laten. 22. Dat is, dat mijn heer zien mag, en dat hij van ons meer eisen en ontvangen kan. Of, dat wij mijn heer zouden kunnen voortbrengen om koren te kopen.